De juiste bandenspanning in de winter hangt vooral af van de aanbevelingen van de fabrikant, maar ook van een aantal externe factoren. Regelmatig meten, kleine correcties aanbrengen en zorgen dat het systeem goed afsluit, zijn eenvoudige handelingen die een reële invloed hebben op de veiligheid en het rijcomfort in de winter.
Wat moet de bandenspanning in de winter zijn?
Informatie over de juiste bandenspanning vindt u in de handleiding van het voertuig, op een sticker op het bestuurdersportier of op de deurstijl. Houd altijd eerst rekening met de aanbevelingen van de fabrikant, die in zijn aanbevelingen rekening houdt met het gewicht van het voertuig, de kenmerken van de ophanging en het type banden. Deze gegevens zijn het meest betrouwbaar.
Sommige specialisten raden aan om de bandenspanning 0,1-0,2 bar hoger in te stellen dan de door de fabrikant aanbevolen minimumwaarde. Vaak wordt een bandenspanning van 2,1-2,5 bar aanbevolen, maar in de praktijk kunnen deze waarden hoger zijn. Houd er rekening mee dat er geen universele bandenspanning voor alle banden bestaat – de specifieke aanbevelingen van de fabrikant zijn cruciaal.
De metingen moeten worden uitgevoerd op koude banden, d.w.z. vóór het rijden of na een zeer korte rit met lage snelheid.
Moet de bandenspanning in de winter hoger of lager zijn?
In principe daalt de bandenspanning in de winter sneller als gevolg van de weersomstandigheden. Aangenomen wordt dat elke temperatuurdaling van 10 graden Celsius een drukverlaging van ongeveer 0,1 bar veroorzaakt. Dit betekent dat zelfs als in de herfst de juiste waarden zijn ingesteld, het de moeite waard is om deze bij het begin van de vorst opnieuw te controleren.
Is het normaal dat banden in de winter druk verliezen?
Het is normaal dat banden in de winter druk verliezen, vooral vanwege de temperatuurdaling. In de wintermaanden kan het verschil tussen de dag- en nachttemperatuur oplopen tot meer dan tien graden, wat merkbare drukschommelingen veroorzaakt.
Het is ook de moeite waard om aandacht te besteden aan kleine lekken. Beschadigingen aan ventielen, microlekken aan de rand van de velg of corrosieresten kunnen ervoor zorgen dat de druk sneller daalt dan normaal. In de winter worden dergelijke problemen duidelijker zichtbaar.
Uiteindelijk hangt de bandenspanning in de winter onder andere af van:
- het type band,
- de constructie van het voertuig,
- de omgevingstemperatuur,
- de aanbevelingen van de fabrikant,
- de belasting van het voertuig,
- de rijstijl.
Er zijn dus verschillende factoren die van invloed zijn op de uiteindelijke waarde.
Hoe vaak moet ik de bandenspanning in de winter controleren?
In de winter moet de bandenspanning vaker worden gecontroleerd dan in warmere seizoenen. Het wordt aanbevolen om de bandenspanning minstens één keer per maand te controleren, en bovendien:
- voor elke langere rit,
- na een sterke temperatuurdaling,
- na het verwisselen van wielen of banden,
- wanneer u een verandering in het rijgedrag van het voertuig opmerkt (bijv. zwemmen, naar één kant trekken).
Het is ook belangrijk om te onthouden dat de meting moet worden uitgevoerd in omstandigheden die zo dicht mogelijk bij “koude banden” liggen. Als u de meest nauwkeurige meting wilt, doe dit dan ’s ochtends, voordat de auto wegrijdt of een korte afstand heeft afgelegd.
Regelmatige controle van de bandenspanning in de winter is niet alleen van groot belang voor de veiligheid, maar ook voor het brandstofverbruik. Zelfs kleine afwijkingen kunnen leiden tot een hoger brandstofverbruik, en langdurig rijden op te zachte banden verkort de levensduur ervan.
Te lage bandenspanning in de winter kan leiden tot:
- verminderde grip,
- langere remweg,
- hoger brandstofverbruik,
- sneller slijten van het loopvlak,
- groter risico op bandenschade bij het oprijden van een stoeprand.
Te hoge bandenspanning kan daarentegen het contactoppervlak van de band met het wegdek beperken, wat bij gladde wegen ook de stabiliteit van het voertuig kan verminderen. Het is dus het beste om de aanbevelingen van de fabrikant op te volgen en alleen een kleine correctie aan te brengen wanneer de temperatuur aanzienlijk onder het vriespunt daalt.
